top of page

35. Moeilijke boodschap

De opdrachtgever vraagt aan de uitvoerder:

Kies één cijfer van 1 tot 23 en zeg dit luidop.

(De uitvoerder kiest blind. Blind kiezen wil zeggen dat de uitvoerder de keuze achter het cijfer niet ziet. Hij/zij mag enkel een cijfer zeggen.)

Nadat de uitvoerder de keuze heeft gemaakt leest de opdrachtgever de opdracht

OPDRACHT

In het leven is het soms noodzakelijk om een moeilijke boodschap te brengen.

Het vergt tact, empathie en retorische vaardigheden.

Veronderstel dat je verplicht bent om deze boodschap te brengen (lees als opdrachtgever de situatie die bij het gekozen cijfer hoort). 

1. Je promoot als minister het niet roken en je wordt zelf betrapt op veelvuldig roken. De media vergroten dit uit en je wordt geinterviewd in een praatprogramma.

2. Je promoot als minister het naleven van de snelheidsregels in het verkeer en je wordt zelf betrapt op te snel rijden. Een journalist belt je op voor een reactie.

3. In klasdiscussies verdedig je fel het vegetarisme en tijdens het weekend betrappen je klasgenoten je met een vette curryworst aan een frietkraam. Je moet reageren op hun spot ... 

4. Je wordt betrapt op dopinggebruik terwijl je in het verleden altijd dopingzondaars hebt veroordeeld.

5. Je bent inspecteur van belastingen en je wordt betrapt op fraude. Je komt voor de rechtbank

6. Als minister van Onderwijs betrapt men je over het liegen over één van je diploma’s. Het parlement interpelleert je en de oppositie eist je aftreden.

7. Je bent een fervent tegenstander van gokken in een casino. Toch betrapt men je aan de roulettetafel in het casino. Hoe reageer je als men je hierover aanspreekt?

8. Je hebt een medeleerling van diefstal beschuldigd en het blijkt niet waar te zijn. Hoe ga je hier mee om?

9. Je nodigt een aantal klasgenoten uit om naar jouw verjaardagparty te komen. Er zullen vragen komen waarom je je beste vriend niet uitnodigde. Hoe verdedig je jezelf, heb je argumenten?

10. Je zegt aan je moeder dat je hebt gestudeerd op je kamer, ze betrapt je echter. Je was naar een film op de computer aan het kijken. Hoe leg je dat uit?

11. Op de speelplaats snoep je. Je toffe klasgenote vraagt of zij een snoepje mag hebben. Je zegt dat je er geen meer hebt terwijl je een tijdje later nog verder aan het snoepen bent. Hoe leg je dat uit?

12. Je zegt aan je papa dat je op school was en achteraf blijkt dat je spijbelde. Er zwaait een serieuze straf en jij zal je er moeten uitpraten.

13. Je beweert tegen de leraar L.O. dat je gekwetst bent en niet mee kan doen met de les. De leraar ziet je ’s avonds toevallig in de sporthal duchtig trainen. Er is geen spoor van kwetsuur en de leraar stelt nu lastige vragen.

14. Je hebt geld genomen uit de portemonnee van je moeder. Wanneer je moeder vraagt hoe je aan geld bent gekomen om het laatste stripverhaal te kopen, lieg je. Je mama ontdekt echter dat je liegt en ze vraagt uitleg.

 

15. Je hebt een slechte dag achter de rug op school. Je komt thuis en je mama heeft lekker gekookt maar je lust niet wat ze klaarmaakte. Je had gehoopt op je favoriete spaghetti.

16. Het is je verjaardag en je hebt een geschenk gekregen van je mama. Je krijgt een boek maar je had liever een voetbalbal gehad.

17. Je gaat op schooluitstap en je beste vriend wil niet naast je zitten. Hij gaat samenzitten met het liefste meisje van de klas, een meisje waar jij ook een beetje stiekem op verliefd bent.

18. Je beste vriend heeft je in het weekend verslagen tijdens de zwemwedstrijden. Hij heeft een medaille gewonnen en jij niet. Nu staat hij met zijn medaille te pochen bij de andere leerlingen van de klas.

19. Je hebt een slecht cijfer gehaald voor het vak rekenen. De leraar zegt je dat je helemaal niet gestudeerd hebt. Toch weet je beter, je hebt echt goed je best gedaan maar je kan blijkbaar niet beter. Je vindt het dus unfair dat de leraar zegt dat je niet hebt gestudeerd.

20. De klas wil op uitstap naar een pretpark. Jij vindt dat dit niet in schoolverband moet. Je pleit er als enige voor om naar het museum te gaan want dat past in de lessen Plastische opvoeding.

21. Je bent politieagent en iemand is overleden in een verkeersongeluk. Je moet de familie inlichten.

22. Je bent minister van pensioenen. dDoor een grove fout kan je de komende maanden de pensioenen niet uitbetalen. Hoe leg je dit uit aan de bevolking?

23. Je bent minister van gezondheidszorg. De epidemie is niet te stuiten, er moeten keuzes gemaakt worden over wie wel/niet wordt gered. Wie je redt en wie niet moet je nu uitleggen aan de pers, maar hoe?

bottom of page