top of page

19. Gooi een verhaal

De opdrachtgever kiest voor jou een persoon (uit de eerste kolom), een object (uit de tweede kolom) en een werkwoord (uit de derde kolom).

Voorbeeld:

De woorden zijn:

politieagent,

koelkast

en rennen.

 

Het verhaal begint dan met een zin waarin deze drie woorden voorkomen.

Dat zou kunnen zijn:

'De politieagent rende voor zijn leven en dook de koelkast in'.

 

OPDRACHT:

Uitgaande van de beginzin (die je maakt met de drie woorden die door de opdrachtgever aan jouw werden gegeven) maak je nu een verhaal.

Het verhaal duurt minimaal één minuut, maximaal twee minuten.

Je krijgt geen voorbereidingstijd.

Je moet dus improviseren.

Let wel:

1. het verhaal moet blijven draaien rond deze drie elementen,

2. de werkwoorden mogen vervoegd worden,

3. personen en objecten kunnen in enkelvoud of meervoud.

Schermafbeelding 2021-04-06 om 13.45.03.
bottom of page